9 Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren, zoals zijn vaderen gedaan hadden; hij week niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven.
10 Sallum, de zoon van Jabes, smeedde een samenzwering tegen hem en sloeg hem ten aanschouwen van het volk dood. En hij werd koning in zijn plaats.
11 Het overige van de geschiedenis van Zekarja, zie, het is beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël.
12 Aldus was immers het woord dat de Here gesproken had tot Jehu: Uw zonen zullen tot in het vierde geslacht op de troon van Israël zitten. En zo is het ook geschied.
13 Sallum, de zoon van Jabes, werd koning in het negenendertigste jaar van Uzzia, de koning van Juda; hij regeerde een volle maand te Samaria.
14 Toen trok Menachem, de zoon van Gadi, uit Tirsa op, kwam naar Samaria en sloeg Sallum, de zoon van Jabes, te Samaria dood. En hij werd koning in zijn plaats.
15 Het overige van de geschiedenis van Sallum en de samenzwering die hij gesmeed heeft, zie, zij zijn beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël.