10 Men nam het in na verloop van drie jaren; in het zesde jaar van Hizkia – dat is het negende jaar van Hosea, de koning van Israël – werd Samaria ingenomen.
11 De koning van Assur voerde Israël in ballingschap naar Assur en bracht hen naar Chalach, Chabor, de rivier van Gozan en de steden der Meden,
12 omdat zij niet hadden geluisterd naar de Here, hun God, maar zijn verbond hadden overtreden: al wat Hij aan Mozes, de knecht des Heren, had geboden; zij hadden er niet naar geluisterd en het niet gedaan.
13 In het veertiende jaar van koning Hizkia trok Sanherib, de koning van Assur, op tegen alle versterkte steden van Juda en bezette ze.
14 En Hizkia, de koning van Juda, zond tot de koning van Assur, naar Lakis, deze boodschap: Ik heb gezondigd; trek van mij weg; wat gij mij oplegt, zal ik opbrengen. Toen legde de koning van Assur aan Hizkia, de koning van Juda, driehonderd talenten zilver op, benevens dertig talenten goud.
15 En Hizkia gaf al het zilver dat zich bevond in het huis des Heren en in de schatkamers van het koninklijk paleis.
16 Te dien tijde ontblootte Hizkia de deuren en de posten van de tempel des Heren, die Hizkia, de koning van Juda, had laten beleggen; en hij gaf het aan de koning van Assur.