1 In die dagen werd Hizkia ten dode toe ziek. Toen kwam de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, tot hem en zeide tot hem: Zo zegt de Here: tref beschikkingen voor uw huis, want gij zult sterven en niet herstellen.
2 Toen keerde hij zijn gelaat naar de wand en bad tot de Here:
3 Ach, Here, gedenk toch, dat ik voor uw aangezicht in trouw en met een volkomen toegewijd hart gewandeld heb en gedaan heb wat goed is in uw ogen. En Hizkia weende luid.
4 Nog had Jesaja de middelste voorhof niet verlaten, toen het woord des Heren tot hem kwam:
5 Keer terug en zeg tot Hizkia, de vorst van mijn volk: zo zegt de Here, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord. Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal u gezond maken, op de derde dag zult gij opgaan naar het huis des Heren.