3 Op de negende van de (vierde) maand, toen de hongersnood in de stad zwaar geworden was en er geen brood meer was voor het volk des lands,
4 werd een bres in de stadsmuur geslagen; en al de krijgslieden (vluchtten) des nachts door de poort tussen de beide muren bij de koninklijke tuin – de Chaldeeën nu lagen rondom tegen de stad –, en sloegen de weg in naar de Vlakte.
5 Maar het leger der Chaldeeën zette de koning na en achterhaalde hem in de vlakte van Jericho; zijn gehele leger werd van hem gescheiden en verstrooid.
6 Zij grepen de koning, brachten hem naar de koning van Babel te Ribla, en men velde vonnis over hem:
7 de zonen van Sedekia bracht men voor diens ogen ter dood; en hij liet de ogen van Sedekia verblinden en hem met twee koperen ketenen binden; en men bracht hem naar Babel.
8 Daarna, in de vijfde maand, op de zevende van de maand – dat was het negentiende jaar van koning Nebukadnessar, de koning van Babel – kwam Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, de dienaar van de koning van Babel, te Jeruzalem,
9 en verbrandde het huis des Heren en het koninklijk paleis; alle huizen in Jeruzalem, althans alle huizen der aanzienlijken, verbrandde hij met vuur.