5 Maar het leger der Chaldeeën zette de koning na en achterhaalde hem in de vlakte van Jericho; zijn gehele leger werd van hem gescheiden en verstrooid.
6 Zij grepen de koning, brachten hem naar de koning van Babel te Ribla, en men velde vonnis over hem:
7 de zonen van Sedekia bracht men voor diens ogen ter dood; en hij liet de ogen van Sedekia verblinden en hem met twee koperen ketenen binden; en men bracht hem naar Babel.
8 Daarna, in de vijfde maand, op de zevende van de maand – dat was het negentiende jaar van koning Nebukadnessar, de koning van Babel – kwam Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, de dienaar van de koning van Babel, te Jeruzalem,
9 en verbrandde het huis des Heren en het koninklijk paleis; alle huizen in Jeruzalem, althans alle huizen der aanzienlijken, verbrandde hij met vuur.
10 En het leger der Chaldeeën, dat met de bevelhebber van de lijfwacht was, haalde gezamenlijk de muren rondom Jeruzalem neer.
11 De rest van het volk, die in de stad nog was overgebleven, en de overlopers die naar de koning van Babel overgelopen waren – de rest van de menigte voerde Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, in ballingschap.