16 Toen zeide hij: Op deze zelfde tijd over een jaar zult gij een zoon omhelzen. Maar zij zeide: Och neen, mijn heer, gij man Gods, spiegel uw dienstmaagd niets voor.
17 En de vrouw werd zwanger en baarde een zoon op dezelfde tijd een jaar later, zoals Elisa tot haar gesproken had.
18 Toen de knaap groot geworden was, ging hij op zekere dag naar zijn vader, bij de maaiers.
19 En hij zeide tot zijn vader: Mijn hoofd, mijn hoofd! Toen zeide deze tot een knecht: Draag hem naar zijn moeder.
20 Hij droeg hem weg en bracht hem naar zijn moeder; en hij zat op haar knieën tot aan de middag; toen stierf hij.
21 Zij ging naar boven, legde hem op het bed van de man Gods en sloot de toegang tot hem af.
22 Daarop ging zij naar buiten, riep haar man en zeide: Zend mij één van de knechten met een ezelin; ik wil mij naar de man Gods spoeden en dan terugkomen.