5 Zij ging van hem weg, sloot de deur achter zich en haar zonen toe; dezen plaatsten steeds (de vaten) bij haar en zij goot steeds door.
6 Toen de vaten vol waren, zeide zij tot haar zoon: Breng mij nog een vat. Maar hij zeide tot haar: Er is geen vat meer. Toen hield de olie op te stromen.
7 Zij ging het de man Gods vertellen, en deze zeide: Ga heen, verkoop de olie en betaal uw schuld, en leef met uw zonen van het overige.
8 Op zekere dag begaf Elisa zich naar Sunem. Daar woonde een welgestelde vrouw, die bij hem aandrong, dat hij zou blijven eten. En zo vaak hij op zijn doorreis daar kwam, ging hij erheen om te eten.
9 En zij zeide tot haar man: Zie toch, ik weet, dat het een heilige man Gods is, die altijd bij ons aankomt.
10 Laat ons dan nu een kleine gemetselde bovenkamer maken, en daar voor hem een bed, een tafel, een stoel en een kandelaar plaatsen, opdat hij, wanneer hij bij ons komt, daar zijn intrek kan nemen.
11 Op zekere dag kwam hij daar; hij nam zijn intrek in de bovenkamer en legde zich daar te ruste.