30 Zodra nu de koning de woorden van de vrouw hoorde, scheurde hij zijn klederen; en – terwijl hij op de muur voorbijging, zag het volk, dat hij zowaar daaronder een rouwgewaad op het blote lichaam droeg.
31 En hij zeide: Zo moge God mij doen, ja nog erger, indien het hoofd van Elisa, de zoon van Safat, heden op hem blijft staan. –
32 Elisa nu zat in zijn huis en de oudsten zaten bij hem. – En hij zond een man voor zich uit. Voordat die bode bij (Elisa) was gekomen, had deze tot de oudsten gezegd: Hebt gij wel gezien, dat deze moordenaarszoon iemand gezonden heeft om mij te onthoofden? Ziet, zodra de bode komt, moet gij de deur sluiten en hem bij de deur terugdringen. Is niet het geluid van de voetstappen van zijn heer achter hem?
33 Terwijl hij nog met hen sprak, zie, daar kwam de bode op hem af. En (de koning) zeide: Zie, welk een onheil, door de Here gezonden! Wat zou ik nog op de Here hopen?