14 Toen ging hij van Elisa weg en kwam bij zijn heer; deze vroeg hem: Wat heeft Elisa tot u gezegd? En hij zeide: Hij heeft tot mij gezegd: Gij zult zeker herstellen.
15 De volgende dag echter nam hij een deken, doopte die in water en spreidde die over zijn gelaat, zodat hij stierf. En Hazaël werd koning in zijn plaats.
16 In het vijfde jaar van Joram, de zoon van Achab, de koning van Israël – Josafat was toen koning van Juda – werd Joram, de zoon van Josafat, koning van Juda.
17 Hij was tweeëndertig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde acht jaar te Jeruzalem.
18 Hij wandelde in de weg van de koningen van Israël, zoals het huis van Achab deed, want hij had een dochter van Achab tot vrouw; hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren.
19 Maar de Here wilde Juda niet verderven ter wille van zijn knecht David, aan wie Hij immers had toegezegd hem te allen tijde een lamp voor zijn zonen te zullen geven.
20 In zijn dagen onttrokken de Edomieten zich aan de macht van Juda en stelden een koning over zich aan.