24 Joram ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; zijn zoon Achazja werd koning in zijn plaats.
25 In het twaalfde jaar van Joram, de zoon van Achab, de koning van Israël, werd Achazja, de zoon van Joram, koning van Juda.
26 Tweeëntwintig jaar was Achazja oud, toen hij koning werd; hij regeerde een jaar te Jeruzalem; zijn moeder heette Atalja; zij was de kleindochter van Omri, de koning van Israël.
27 Hij wandelde in de weg van het huis van Achab en deed wat kwaad is in de ogen des Heren, zoals het huis van Achab, want hij was verzwagerd met het huis van Achab.
28 Hij trok met Joram, de zoon van Achab, uit en streed tegen Hazaël, de koning van Aram, bij Ramot in Gilead. Maar de Arameeërs verwondden Joram.
29 Dus keerde koning Joram terug om te Jizreël genezing te zoeken voor de wonden die de Arameeërs hem bij Rama hadden toegebracht, toen hij streed tegen Hazaël, de koning van Aram. En Achazja, de zoon van Joram, de koning van Juda, kwam Joram, de zoon van Achab, in Jizreël bezoeken, want hij lag ziek.