16 En David zeide tot hem: Uw bloed zij op uw hoofd, want uw eigen mond heeft tegen u getuigd, doordat gij gezegd hebt: ik heb de gezalfde des Heren gedood.
17 En David zong dit klaaglied over Saul en zijn zoon Jonatan,
18 en hij gaf bevel, de Judeeërs (dit lied van) de boog te leren; zie, het is geschreven in het Boek des Oprechten.
19 Het sieraad, o Israël – op uw hoogten ligt het verslagen!Hoe zijn de helden gevallen!
20 Verkondigt het niet te Gat,boodschapt het niet op de straten van Askelon,opdat de dochters der Filistijnen zich niet verheugen,opdat de dochters der onbesnedenen niet jubelen!
21 Bergen van Gilboa, noch dauw, noch regen,zij op u, gij velden der heffingen.Want daar is weggeworpen het schild der helden,het schild van Saul, niet met olie bestreken.
22 Zonder het bloed der verslagenen en het vet der heldenkeerde de boog van Jonatan nimmer terug,en ledig kwam het zwaard van Saul niet weder.