15 En hij schreef in die brief: Plaatst Uria in het heetst van de strijd; trekt u dan van hem terug, opdat hij getroffen worde en sneuvele.
16 Bij de belegering van de stad zette Joab toen Uria op een plaats, waarvan hij wist, dat daar geoefende strijders stonden.
17 Toen de mannen der stad een uitval deden en met Joab streden, vielen er enigen van het krijgsvolk, van de knechten van David; ook de Hethiet Uria sneuvelde.
18 Daarop liet Joab aan David de gehele loop van de strijd melden.
19 Hij beval de bode: Indien de koning, nadat gij hem de gehele loop van de strijd van het begin tot het einde verteld hebt,
20 in toorn geraakt en tot u zegt: waarom zijt gij zo dicht bij de stad gekomen om te strijden; wist gij niet, dat men van de muur af schieten zou,
21 wie versloeg Abimelek, de zoon van Jerubbeset, wierp niet een vrouw een bovenste molensteen op hem van de muur af, zodat hij bij Tebes de dood vond, waarom zijt gij zo dicht bij de muur gekomen? – dan moet gij zeggen: ook uw knecht, de Hethiet Uria, is dood.