3 Toen liet David naar die vrouw vragen en men zeide: Wel, dat is Batseba, de dochter van Eliam, de vrouw van de Hethiet Uria.
4 Daarop zond David boden om haar te halen. Zij kwam tot hem, en hij lag bij haar – zij had zich van haar onreinheid gezuiverd –; daarna keerde zij terug naar haar huis.
5 En de vrouw werd zwanger en liet David weten: Ik ben zwanger.
6 Toen zond David een boodschap tot Joab: Zend de Hethiet Uria tot mij. En Joab zond Uria naar David.
7 Toen Uria bij hem kwam, vroeg David naar de welstand van Joab en van het volk en naar de stand van de oorlog.
8 Daarop zeide David tot Uria: Ga naar uw huis en was uw voeten. Toen Uria heenging uit het paleis, werd hem een geschenk van de koning nagebracht.
9 Maar Uria legde zich te ruste bij de ingang van het paleis bij al de knechten van zijn heer en ging niet naar zijn huis.