22 En hij zeide: Zolang het kind nog leefde, heb ik gevast en geweend, omdat ik dacht: misschien is de Here mij genadig, zodat het kind in leven blijft.
23 Maar nu is het dood – waarom zou ik dan vasten? Kan ik het nog doen terugkeren? Ik zal wel tot hem gaan, maar hij keert tot mij niet terug.
24 Daarna troostte David zijn vrouw Batseba; hij kwam tot haar en had gemeenschap met haar, zij baarde een zoon en hij noemde hem Salomo. De Here nu had hem lief:
25 Hij zond een boodschap door de profeet Natan en noemde hem Jedidja, om des Heren wil.
26 Joab deed een aanval op Rabba der Ammonieten en nam de koningsstad in.
27 Toen zond Joab boden naar David met het bericht: Ik heb op Rabba een aanval gedaan, zelfs heb ik de waterstad ingenomen.
28 Nu dan, vergader gij de rest van het krijgsvolk, beleger de stad en neem haar in, opdat niet ik de stad inneme en niet mijn naam over haar worde uitgeroepen.