27 Toen zond Joab boden naar David met het bericht: Ik heb op Rabba een aanval gedaan, zelfs heb ik de waterstad ingenomen.
28 Nu dan, vergader gij de rest van het krijgsvolk, beleger de stad en neem haar in, opdat niet ik de stad inneme en niet mijn naam over haar worde uitgeroepen.
29 Daarop vergaderde David al het krijgsvolk, trok naar Rabba en nam het stormenderhand in.
30 Hij nam hun koning de kroon van het hoofd – zij had een gewicht van een talent goud, en bevatte een kostbare steen. Die werd op het hoofd van David gezet. Ook voerde hij zeer veel buit uit de stad weg.
31 De bevolking die erin was, liet hij naar buiten brengen en hij legde ze onder zagen, ijzeren pinnen en ijzeren bijlen; ook liet hij hen overbrengen naar de tichelwerken. Evenzo deed David met alle steden der Ammonieten. Hierop keerde David met al het volk naar Jeruzalem terug.