1 Toen Joab, de zoon van Seruja, bemerkte, dat het hart van de koning naar Absalom uitging,
2 zond hij een boodschap naar Tekoa en liet vandaar een wijze vrouw halen; en hij zeide tot haar: Doe, alsof gij in de rouw zijt, trek rouwklederen aan, zalf u niet met olie, en gedraag u als een vrouw die reeds lange tijd over een dode treurt.
3 Ga dan naar de koning en spreek tot hem als volgt – en Joab legde haar de woorden in de mond.
4 Toen de Tekoïtische vrouw bij de koning binnengetreden was, wierp zij zich op haar aangezicht ter aarde, boog zich neer en zeide: Help, o koning!
5 De koning vroeg haar: Wat hebt gij? Zij antwoordde: Helaas, ik ben een weduwe, want mijn man is gestorven.
6 Uw dienstmaagd had twee zonen; zij kregen samen twist in het veld en daar niemand tussenbeide kwam, sloeg de een de ander dood.