15 Toen traden zij aan en werden geteld: twaalf voor Benjamin, voor Isboset, de zoon van Saul, en twaalf uit de manschappen van David.
16 En zij grepen elkander bij het hoofd, en terwijl de een zijn zwaard in de zijde van de ander stiet, stortten zij samen neer; daarom noemt men die plaats Chelkat-Hassurim; zij ligt bij Gibeon.
17 Die dag werd de strijd buitengewoon hevig, en Abner en de mannen van Israël werden verslagen door de manschappen van David.
18 Nu waren aldaar drie zonen van Seruja: Joab, Abisai en Asaël; Asaël was snelvoetig als een gazel in het veld.
19 En hij achtervolgde Abner en week van achter Abner niet af, door naar rechts of naar links te gaan.
20 Toen wendde Abner zich om en vroeg: Zijt gij het, Asaël? Hij antwoordde: Ja.
21 Daarop zeide Abner tot hem: Wijk af naar rechts of naar links, grijp een van de jonge mannen en neem zijn uitrusting. Maar Asaël wilde niet achter hem vandaan gaan.