2 Hij zeide:O, Here, mijn steenrots, mijn vesting en mijn bevrijder,
3 mijn God, de Rots, bij wie ik schuil,mijn schild, hoorn mijns heils, mijn burcht,mijn toevlucht, mijn verlosser; van geweld hebt Gij mij verlost.
4 Geloofd zij de Here, roep ik uit;want van mijn vijanden ben ik verlost.
5 Voorwaar, baren des doods hadden mij omvangenen stromen van verderf hadden mij overvallen,
6 banden van het dodenrijk hadden mij omgeven,valstrikken van de dood lagen op mijn weg.
7 Toen het mij bang te moede was, riep ik de Here aan;tot mijn God riep ik.En Hij hoorde mijn stem uit zijn paleis,mijn hulpgeroep klonk in zijn oren.
8 Toen dreunde en beefde de aarde,de grondvesten van de hemel sidderdenen daverden, omdat Hij in toorn ontbrand was.