27 jegens de reine toont Gij U rein,maar jegens de verkeerde toont Gij U een tegenstander.
28 Het ellendige volk verlost Gij,en uw ogen zijn tegen de hovaardigen; Gij vernedert hen.
29 Want Gij, o Here, zijt mijn lamp,en de Here doet mijn duisternis opklaren.
30 Met U immers loop ik op een legerbende in,met mijn God spring ik over een muur.
31 Gods weg is volmaakt;des Heren woord is zuiver.Hij is een schild voor allendie bij Hem schuilen.
32 Want wie is God behalve de Here,wie is een rots buiten onze God?
33 Die God, die mijn sterke veste isen mijn weg effen maakt;