40 Gij hebt mij aangegord met kracht tot de strijd,Gij deedt onder mij bukken wie tegen mij opstonden;
41 Gij deedt mijn vijanden mij de rug toekeren,en mijn haters verdelgde ik.
42 Zij riepen om hulp, maar niemand redde,tot de Here, maar Hij antwoordde hun niet;
43 toen vermaalde ik hen als stof der aarde;ik vertrad en vertrapte hen als slijk der straten.
44 Gij deedt mij ontkomen aan de twisten van mijn volk,Gij hebt mij bewaard om hoofd te zijn der natiën;volken die ik niet kende, werden mij dienstbaar.
45 Vreemden veinsden onderdanigheid tegenover mij;nauwelijks hadden zij van mij gehoord,of zij gehoorzaamden mij.
46 Vreemden verloren hun krachten verlieten bevend hun burchten.