18 Abisai, de broeder van Joab, de zoon van Seruja, was het hoofd van de drie. En hij zwaaide zijn speer over driehonderd verslagenen; hij had groot aanzien onder de drie.
19 Was hij onder de drie niet geëerd? Ja, hij was hun overste, maar tot de (eerste) drie reikte hij niet.
20 Voorts Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een krijgsman, groot van daden, uit Kabseël; hij versloeg de twee grote helden van Moab. Ook liet hij zich eens, op een dag dat er sneeuw lag, in een kuil zakken en doodde daarin een leeuw.
21 Hij versloeg ook een Egyptenaar, een geweldig man; in de hand van de Egyptenaar was een speer, maar hij ging met een stok op hem toe, rukte de speer uit de hand van de Egyptenaar en doodde hem met zijn eigen speer.
22 Dit heeft Benaja, de zoon van Jojada, gedaan; hij had groot aanzien onder de drie helden.
23 Onder de dertig was hij geëerd, maar tot de (eerste) drie reikte hij niet. En David gaf hem het bevel over zijn lijfwacht.
24 Asaël, de broeder van Joab, was onder de dertig; voorts Elchanan, de zoon van Dodo, uit Betlehem;