14 Ook zond David boden tot Isboset, de zoon van Saul, met de boodschap: Geef mijn vrouw Mikal, die ik mij tot bruid verworven heb met honderd voorhuiden van Filistijnen.
15 Toen liet Isboset haar van haar man, van Paltiël, de zoon van Laïs, weghalen.
16 En haar man ging met haar mee; hij volgde haar, al wenend, tot Bachurim toe. Toen zeide Abner tot hem: Ga weg, keer terug. En hij keerde terug.
17 Abner beraadslaagde met de oudsten van Israël en zeide: Reeds lange tijd hebt gij David tot koning over u begeerd.
18 Handelt dan nu, want de Here heeft van David gezegd: door de macht van David, mijn knecht, zal Ik mijn volk Israël verlossen uit de macht van de Filistijnen en van al zijn vijanden.
19 Ook sprak Abner vertrouwelijk met Benjamin; bovendien ging hij David in Hebron in vertrouwen meedelen, al wat Israël en het gehele huis van Benjamin van plan waren.
20 Abner kwam tot David in Hebron, vergezeld van twintig man. Toen richtte David voor Abner en de mannen, die bij hem waren, een maaltijd aan.