12 Aan koning David werd meegedeeld: De Here heeft het huis van Obed-Edom en al wat hij bezit, gezegend, ter wille van de ark Gods. Toen ging David heen en haalde de ark Gods onder gejuich uit het huis van Obed-Edom naar de stad Davids.
13 Nadat de dragers van de ark des Heren zes schreden voortgegaan waren, offerde hij een rund en een gemest kalf.
14 En David danste uit alle macht voor het aangezicht des Heren; David nu was omgord met een linnen lijfrok.
15 David en het gehele huis Israëls haalden de ark des Heren, onder gejubel en hoorngeschal.
16 Toen de ark des Heren de stad Davids binnenkwam, keek Mikal, de dochter van Saul, door het venster en zag koning David huppelen en dansen voor het aangezicht des Heren; en zij verachtte hem in haar hart.
17 Nadat zij de ark des Heren binnengebracht hadden, zetten zij haar neer op haar plaats, in de tent die David voor haar gespannen had, en David bracht brandoffers en vredeoffers voor het aangezicht des Heren.
18 Toen David gereed was met het brengen van de brandoffers en de vredeoffers, zegende hij het volk in de naam van de Here der heerscharen.