1 Aldus deed de Here Here mij aanschouwen: Zie, een korf met rijpe vruchten.
2 Toen zeide Hij: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een korf met rijpe vruchten. Daarop zeide de Here tot mij: Rijp is het einde voor Israël, mijn volk. Ik zal het voortaan niet meer sparen.
3 De tempelzangen worden tot weeklacht op die dag, luidt het woord van de Here Here. Talrijk zijn de lijken! Allerwegen werpt Hij ze neder! Stil!
4 Hoort dit, gij die fel zijt op de arme, om de weerlozen des lands te vernietigen,