17 Hoe kan ik, de knecht mijns heren, spreken met u, mijnheer? Ik heb immers geen kracht meer en alle adem is mij benomen.
18 Toen raakte hij, die er uitzag als een mens, mij wederom aan en gaf mij kracht
19 en hij zeide: Vrees niet, gij zeer beminde man, vrede zij u, wees sterk, ja, wees sterk! En terwijl hij met mij sprak, werd ik gesterkt en ik zeide: Mijn heer spreke, want gij hebt mij kracht gegeven.
20 Toen zeide hij: Weet gij, waarom ik tot u gekomen ben? Terstond moet ik terugkeren om met de vorst der Perzen te strijden, en zodra ik uitgegaan ben, zie, dan zal de vorst van Griekenland komen –;
21 nochtans zal ik u mededelen wat geschreven staat in het boek der waarheid. – En niet één staat mij vastberaden tegen hen terzijde, behalve uw vorst Michaël.