18 maar zelfs indien niet – het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet vereren, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden.
19 Toen werd Nebukadnessar vervuld met gramschap, en zijn gelaatsuitdrukking veranderde tegen Sadrak, Mesak en Abednego; hij antwoordde en gebood, dat men de oven zevenmaal heter zou stoken dan gewoonlijk,
20 en aan enige mannen, van de sterksten uit zijn leger, gaf hij bevel Sadrak, Mesak en Abednego te binden en in de brandende vuuroven te werpen.
21 Toen werden die mannen gebonden, met hun mantels, broeken, mutsen en overige klederen aan, en in de brandende vuuroven geworpen.
22 Omdat nu het bevel des konings streng was en de oven bovenmatig was opgestookt, doodde de vlam van het vuur de mannen die Sadrak, Mesak en Abednego naar boven gebracht hadden.
23 En die drie mannen, Sadrak, Mesak en Abednego, vielen gebonden in de brandende vuuroven.
24 Toen schrok koning Nebukadnessar en stond ijlings op; hij nam het woord en zeide tot zijn raadsheren: Hebben wij niet drie mannen gebonden in het vuur geworpen? Zij antwoordden de koning: Zeker, o koning.