7 behorende tot de goden der volken rondom u, dichtbij of veraf, van het ene einde der aarde tot het andere –
8 dan zult gij hem niet ter wille zijn noch naar hem luisteren; gij zult hem niet ontzien, noch hem sparen en zijn schuld bedekken,
9 maar hem zeker doden; het eerst zal uw hand zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen en daarna de hand van het gehele volk.
10 Gij zult hem stenigen, zodat hij sterft, omdat hij getracht heeft u af te trekken van de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft.
11 Dan zal geheel Israël het horen en vrezen en men zal niet opnieuw zulk een wandaad in uw midden doen.
12 Wanneer gij in een van de steden, die de Here, uw God, u geven zal om daar te wonen, hoort zeggen:
13 Er zijn snode mannen uit uw midden voortgekomen, die de inwoners van hun stad tot afval gebracht hebben door te zeggen: laten wij andere goden gaan dienen, die gij niet gekend hebt –