14 alle soorten raven;
15 de struisvogel, de katuil, de meeuw en alle soorten sperwers;
16 de steenuil, de oehoe en de witte uil;
17 de pelikaan, de aasgier en de aalscholver;
18 de ooievaar en alle soorten reigers, de hop en de vleermuis.
19 Ook al het wemelend gedierte met vleugels – dat zal voor u onrein zijn, zij zullen niet gegeten worden.
20 Al het reine gevogelte moogt gij eten.