5 Want de Here, uw God, heeft hem uit al uw stammen uitverkoren, opdat hij voor de Here zou staan en dienst zou doen in zijn naam, hij en zijn zonen, altijd door.
6 Wanneer nu een Leviet komt uit een van uw steden in geheel Israël, waar hij als vreemdeling vertoeft, en naar de wens van zijn hart gaat naar de plaats die de Here verkiezen zal,
7 en dienst doet in de naam van de Here, zijn God, zoals al zijn broeders, de Levieten, die daar vóór het aangezicht des Heren staan,
8 dan zal hij dezelfde inkomsten hebben als zij, niet medegerekend wat hij door verkoop van zijn vaderlijk goed verworven heeft.
9 Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dan zult gij niet leren doen naar de gruwelen van die volken.
10 Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar,
11 geen bezweerder, niemand, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt.