7 en dienst doet in de naam van de Here, zijn God, zoals al zijn broeders, de Levieten, die daar vóór het aangezicht des Heren staan,
8 dan zal hij dezelfde inkomsten hebben als zij, niet medegerekend wat hij door verkoop van zijn vaderlijk goed verworven heeft.
9 Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dan zult gij niet leren doen naar de gruwelen van die volken.
10 Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar,
11 geen bezweerder, niemand, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt.
12 Want ieder die deze dingen doet, is de Here een gruwel, en ter wille van deze gruwelen drijft de Here, uw God, hen voor u weg.
13 Gij zult onberispelijk staan tegenover de Here, uw God;