34 Wij namen toentertijd al zijn steden in en sloegen elke stad met de ban, mannen, vrouwen en kinderen; wij lieten niemand ontkomen;
35 alleen het vee roofden wij voor ons evenals de buit uit de steden, die wij ingenomen hadden.
36 Van Aroër af, aan de oever van de beek Arnon, en de stad in het dal, tot aan Gilead was er geen stad, die voor ons onneembaar was; de Here, onze God, stelde alles tot onze beschikking.
37 Alleen tot het land der Ammonieten zijt gij niet genaderd: tot de gehele oever van de beek Jabbok niet, noch tot de steden van het gebergte, noch tot enige plaats, waarvoor de Here, onze God, ons een verbod gegeven had.