8 Doe verzoening voor uw volk Israël, dat Gij bevrijd hebt, Here, en leg geen onschuldig bloed in het midden van uw volk Israël. Dan zal het bloed voor hen verzoend zijn.
9 Zo zult gij het onschuldig bloed uit uw midden wegdoen, want zo doet gij wat recht is in de ogen des Heren.
10 Wanneer gij uittrekt ten strijde tegen uw vijanden en de Here, uw God, hen in uw macht geeft en gij uit hen gevangenen maakt,
11 en gij ziet onder de gevangenen een vrouw, schoon van gestalte, zodat gij behagen in haar hebt en haar tot vrouw wilt nemen,
12 dan zult gij haar in uw huis brengen; zij zal haar hoofdhaar afscheren, haar nagels knippen,
13 het kleed, dat zij bij haar wegvoering droeg, afleggen en in uw huis blijven om haar vader en moeder een volle maand te bewenen; daarna moogt gij tot haar komen en haar huwen, zodat zij uw vrouw wordt.
14 Hebt gij geen behagen meer in haar, dan zult gij haar laten gaan, waarheen zij wil; gij moogt haar in geen geval voor geld verkopen; gij moogt haar niet als slavin behandelen – want gij hebt haar gedwongen.