2 Een bastaard zal niet in de gemeente des Heren komen; zelfs zijn tiende geslacht zal niet in de gemeente des Heren komen.
3 Een Ammoniet of Moabiet zal niet in de gemeente des Heren komen; zelfs hun tiende geslacht zal nimmer in de gemeente des Heren komen,
4 omdat zij u bij uw uittocht uit Egypte op de weg niet met brood en water tegemoet gekomen zijn, en omdat zij tegen u Bileam, de zoon van Beor, uit Petor in Mesopotamië, gehuurd hadden om u te vervloeken.
5 Maar de Here, uw God, heeft naar Bileam niet willen luisteren en de Here, uw God, heeft de vloek voor u in een zegen veranderd, omdat de Here, uw God, u liefhad.
6 Gij zult zolang gij leeft nimmer de vrede en het goede voor hen zoeken.
7 De Edomiet zult gij niet verafschuwen, want hij is uw broeder. De Egyptenaar zult gij niet verafschuwen, want gij zijt vreemdeling geweest in zijn land.
8 De kinderen, die hun in het derde geslacht geboren worden, mogen in de gemeente des Heren komen.