38 Veel zaad zult gij naar de akker brengen, maar weinig inzamelen, want de sprinkhaan zal het afvreten.
39 Wijngaarden zult gij planten en bewerken, maar geen wijn drinken of opleggen; want de worm zal eraan knagen.
40 Olijfbomen zult gij hebben in uw gehele gebied, maar u niet met olie zalven; want uw olijven zullen afvallen.
41 Gij zult zonen en dochters verwekken, maar zij zullen u niet toebehoren, want zij zullen in gevangenschap gaan.
42 Van al uw geboomte en veldvruchten zullen de sprinkhanen zich meester maken.
43 Steeds meer zal de vreemdeling in uw midden u te boven gaan, terwijl gij al dieper zinkt.
44 Hij zal u te leen geven, maar gij niet aan hem; hij zal hoofd zijn, en gij staart.