41 Gij zult zonen en dochters verwekken, maar zij zullen u niet toebehoren, want zij zullen in gevangenschap gaan.
42 Van al uw geboomte en veldvruchten zullen de sprinkhanen zich meester maken.
43 Steeds meer zal de vreemdeling in uw midden u te boven gaan, terwijl gij al dieper zinkt.
44 Hij zal u te leen geven, maar gij niet aan hem; hij zal hoofd zijn, en gij staart.
45 Al deze vervloekingen zullen over u komen, u achtervolgen en u treffen, totdat gij verdelgd zijt, omdat gij niet geluisterd hebt naar de stem van de Here, uw God, en de geboden en inzettingen die Hij u opgelegd heeft, niet onderhouden hebt;
46 zij zullen onder u tot een teken en wonder zijn, en onder uw nageslacht, voor altoos.
47 Omdat gij de Here, uw God, niet met vreugde en blijdschap gediend hebt vanwege al uw overvloed,