2 Mozes dan riep geheel Israël tot zich en zeide tot hen: Gij hebt alles gezien wat de Here in het land Egypte voor uw ogen Farao, al zijn dienaren en zijn gehele land heeft aangedaan:
3 de grote beproevingen, die gij met eigen ogen gezien hebt, die grote tekenen en wonderen.
4 Doch de Here heeft u geen hart gegeven om te verstaan of ogen om te zien, of oren om te horen, tot op de huidige dag.
5 Veertig jaar liet Ik u door de woestijn trekken; de klederen die gij droegt, zijn niet versleten evenmin als de schoenen aan uw voeten.
6 Brood hebt gij niet gegeten, wijn of bedwelmende drank niet gedronken – opdat gij zoudt weten, dat Ik de Here, uw God, ben.
7 Toen gij op deze plaats gekomen waart, trokken Sichon, de koning van Chesbon, en Og, de koning van Basan, ten strijde tegen ons op, en wij versloegen hen,
8 veroverden hun land en gaven dat tot een erfdeel aan Ruben, Gad en de halve stam Manasse.