5 Dit waren altemaal versterkte steden, met hoge muren, met deuren en grendels; ongerekend zeer vele onversterkte steden.
6 Wij sloegen ze met de ban, zoals wij met Sichon, de koning van Chesbon, gedaan hadden, elke stad met de ban slaande, mannen, vrouwen en kinderen.
7 Maar al het vee en de buit en de steden roofden wij voor ons.
8 Zo ontnamen wij toen aan de beide koningen der Amorieten het land, dat aan de overzijde van de Jordaan ligt, van de beek Arnon af tot de berg Hermon, –
9 de Sidoniërs noemen de Hermon Sirjon en de Amorieten noemen hem Senir –
10 al de steden van de hoogvlakte, zowel als geheel Gilead en geheel Basan tot Salka en Edreï, steden van het koninkrijk Og in Basan.
11 Alleen Og, de koning van Basan, was overgebleven als laatste der Refaïeten; zie, zijn rustbank was een rustbank van ijzer; zij staat immers in Rabba der Ammonieten. Negen el is zij lang en vier el breed naar de gewone el.