4 En de Here zal met hen doen, zoals Hij gedaan heeft met Sichon en Og, de koningen der Amorieten, die Hij heeft verdelgd; en met hun land.
5 De Here zal hen aan u overleveren, en gij zult met hen doen geheel overeenkomstig het gebod, dat ik u gegeven heb.
6 Weest sterk en moedig, vreest niet en siddert niet voor hen, want de Here, uw God, zelf gaat met u; Hij zal u niet begeven en u niet verlaten.
7 Toen riep Mozes Jozua en zeide tot hem in tegenwoordigheid van geheel Israël: Wees sterk en moedig, want gij zult met dit volk komen in het land, waarvan de Here hun vaderen gezworen heeft, dat Hij het hun geven zou, en gij zult het hen doen beërven.
8 Want de Here zelf zal vóór u uit trekken, Hij zelf zal met u zijn, Hij zal u niet begeven en u niet verlaten; vrees niet en word niet verschrikt.
9 Toen Mozes deze wet opgeschreven had, gaf hij ze aan de priesters, de zonen van Levi, die de ark van het verbond des Heren droegen, en aan al de oudsten van Israël.
10 En Mozes gebood hun: Na verloop van zeven jaar, op de bepaalde tijd van het jaar der kwijtschelding, namelijk het Loofhuttenfeest,