2 Mijn leer druipe als regen,mijn rede druppele als dauw,als regenbuien op het jonge groen,en als regenstromen op het kruid;
3 want ik zal de naam des Heren uitroepen;geeft grootheid onze God,
4 de Rots, wiens werk volkomen is,omdat al zijn wegen recht zijn;een God van trouw, zonder onrecht,rechtvaardig en waarachtig is Hij.
5 Verderfelijk hebben tegen Hem gehandeld,die zijn zonen niet zijn, maar een schandvlek,een verkeerd en vals geslacht.
6 Vergeldt gij op deze wijze de Here,gij dwaas en onwijs volk?Is Hij niet uw Vader, die u geschapen heeft,die u gemaakt heeft en toebereid?
7 Gedenk aan de dagen van weleerlet op de jaren van geslacht na geslacht;vraag uw vader, dat hij het u meedele,uw oudsten, dat zij het u zeggen.
8 Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfenis toedeelde,toen Hij de mensenkinderen van elkander scheidde,heeft Hij de grenzen der volken vastgesteldnaar het aantal der zonen van Israël.