37 dan zal Hij zeggen: Waar zijn hun goden,– de rots, waarbij zij schuilden –
38 die het vet van hun slachtoffers aten,de wijn van hun plengoffers dronken?Laat hen opstaan om u te redden,zodat gij bescherming vindt.
39 Ziet nu, dat Ik, Ik het ben,daar is geen God, behalve Mij.Ik dood en doe herleven,Ik verbrijzel en Ik genees,en niemand is er die redt uit mijn macht.
40 Voorwaar, Ik hef mijn hand ten hemelen zeg: Zowaar Ik in eeuwigheid leef:
41 als Ik mijn bliksemend zwaard wet,en mijn hand grijpt naar het gericht,dan zal Ik wraak oefenen aan mijn tegenstanders,en vergelding brengen over wie Mij haten.
42 Ik zal mijn pijlen dronken maken van bloed,en mijn zwaard zal vlees verslinden:het bloed der verslagenen en der gevangenen,de harige hoofden der vijanden.
43 Jubelt, gij natiën, om zijn volk,want Hij wreekt het bloed van zijn knechten,Hij oefent wraak aan zijn tegenstandersen verzoent zijn land, zijn volk.