7 Gedenk aan de dagen van weleerlet op de jaren van geslacht na geslacht;vraag uw vader, dat hij het u meedele,uw oudsten, dat zij het u zeggen.
8 Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfenis toedeelde,toen Hij de mensenkinderen van elkander scheidde,heeft Hij de grenzen der volken vastgesteldnaar het aantal der zonen van Israël.
9 Want des Heren deel is zijn volk,Jakob het Hem toegemeten erfdeel.
10 Hij vond hem in een land van steppen,in een woest land van gehuil in de wildernis.Hij beschutte hem, lette op hem,bewaarde hem als zijn oogappel.
11 Als een arend, die zijn broedsel opwekt,over zijn jongen zweeft,zijn wieken uitspreidt, er een opneemten draagt op zijn vlerken,
12 zo heeft hem de Here alleen geleid,en geen vreemde god stond hem terzijde.
13 Hij deed hem rijden over de hoogten der aarde,en eten de opbrengst van het veld;Hij deed hem honig zuigen uit de rots,en olie uit het keihard gesteente.