4 Mozes heeft ons de wet geboden, een bezit voor de gemeente van Jakob.
5 Hij werd Koning in Jesurun, toen de hoofden van het volk bijeenkwamen, de stammen van Israël alle tezamen.
6 Ruben leve, en sterve niet, maar laten zijn mannen te tellen blijven.
7 En dit betreft Juda. Hij zeide: Hoor, Here, de stem van Juda en breng hem tot zijn volk; zijn handen strijden voor hem, en wees Gij hem een hulp tegen zijn tegenstanders.
8 Van Levi zeide hij: Uw Tummim en Urim behoren de man toe, die uw gunstgenoot is, die Gij bij Massa op de proef gesteld hebt, met wie Gij getwist hebt bij de wateren van Meriba;
9 die van zijn vader en zijn moeder zeide: ik zie hen niet; zijn broeders wilde hij niet kennen en van zijn kinderen wilde hij niet weten. Want zij onderhouden uw woord en bewaren uw verbond;
10 zij onderwijzen Jakob uw verordeningen, Israël uw wet; zij doen reukwerk in uw neus opstijgen en leggen het brandoffer op uw altaar.