17 Gij zult nauwgezet de geboden van de Here, uw God, onderhouden en de getuigenissen en de inzettingen, die Hij u opgelegd heeft;
18 gij zult doen wat recht en goed is in de ogen des Heren, opdat het u wèl ga en gij het goede land, dat de Here aan uw vaderen onder ede beloofd heeft, binnengaat en in bezit neemt,
19 door al uw vijanden voor u uit te jagen, zoals de Here heeft gesproken.
20 Wanneer later uw zoon u vraagt: Wat zijn dat voor getuigenissen, inzettingen en verordeningen, die de Here, onze God, u opgelegd heeft?
21 dan zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren dienstknechten van Farao in Egypte, maar de Here heeft ons met een sterke hand uit Egypte geleid;
22 de Here deed voor onze ogen tekenen en wonderen, groot en onheil brengend, aan Egypte, aan Farao en aan zijn gehele huis;
23 maar ons heeft Hij daaruit geleid, om ons te brengen in het land dat Hij aan onze vaderen onder ede beloofd had, en ons dit te geven.