7 gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat.
8 Gij zult het ook tot een teken op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn,
9 en gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten.
10 Wanneer nu de Here, uw God, u in het land zal gebracht hebben, waarvan Hij uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft het u te zullen geven – grote en goede steden, die gij niet gebouwd hebt;
11 huizen, vol met allerlei goederen, waarmee gij ze niet gevuld hebt; uitgehouwen bakken, die gij niet uitgehouwen hebt; wijngaarden en olijfbomen, die gij niet geplant hebt – en gij gegeten hebt en verzadigd zijt,
12 neem u er dan voor in acht, dat gij de Here niet vergeet, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft.
13 De Here, uw God, zult gij vrezen, Hem zult gij dienen en bij zijn naam zweren.