26 en ik bad tot de Here. Ik zeide: Here Here, vernietig uw volk en erfdeel niet, dat Gij bevrijd hebt door uw grootheid, dat Gij met een sterke hand uit Egypte hebt geleid.
27 Denk aan uw knechten, aan Abraham, Isaak en Jakob; let niet op de hardheid van dit volk noch op zijn goddeloosheid en zijn zonde,
28 opdat het land, waaruit Gij ons geleid hebt, niet zegge: omdat de Here hen niet kon brengen in het land, dat Hij hun toegezegd had, en omdat Hij hen haatte, heeft Hij hen uitgeleid om hen te doden in de woestijn.
29 Zij zijn toch uw volk en uw erfdeel, dat Gij door uw grote kracht en uw uitgestrekte arm hebt uitgeleid.