11 dat de koning de Joden in alle steden toestond zich te verzamelen en hun leven te verdedigen, en alle gewapende macht van volk en gewest, die hen zou benauwen, te verdelgen, te doden en uit te roeien met vrouwen en kinderen, en hun bezittingen buit te maken,
12 op één dag in al de gewesten van koning Ahasveros, namelijk op de dertiende dag der twaalfde maand, dat is de maand Adar.
13 Een afschrift van deze brief, die in alle gewesten als wet moest worden uitgevaardigd, moest ter kennis van alle volken gebracht worden en de Joden moesten zich tegen die dag gereed houden om zich op hun vijanden te wreken.
14 De ijlboden, gezeten op vorstelijke paarden, vertrokken met de grootste spoed, op het bevel des konings, en de wet werd in de burcht Susan uitgevaardigd.
15 En Mordekai ging van de koning heen in een blauwpurperen en linnen koninklijk kleed en met een grote, gouden diadeem en een mantel van fijn linnen en purper. En de stad Susan juichte en was verheugd:
16 aan de Joden was licht en vreugde, blijdschap en eer ten deel gevallen.
17 Ook in alle gewesten en steden, overal waar het woord en de wet des konings aankwamen, was bij de Joden vreugde en blijdschap, maaltijd en feestdag, en velen uit de volken des lands werden Joden, want de schrik voor de Joden was op hen gevallen.