9 Toen werden de schrijvers des konings ontboden terzelfder ure, op de drieëntwintigste van de derde maand – dat is de maand Siwan – en in overeenstemming met al wat Mordekai gelastte, werd geschreven aan de Joden en aan de stadhouders en de landvoogden en de vorsten der gewesten, van Indië tot Ethiopië, honderd zevenentwintig gewesten, aan elk gewest in zijn eigen schrift en aan elk volk in zijn eigen taal, ook aan de Joden in hun eigen schrift en in hun eigen taal.
10 Men schreef dan in naam van koning Ahasveros en verzegelde het met de zegelring des konings en verzond de brieven door middel van bereden ijlboden, gezeten op vorstelijke paarden, in de stoeterijen geteeld,
11 dat de koning de Joden in alle steden toestond zich te verzamelen en hun leven te verdedigen, en alle gewapende macht van volk en gewest, die hen zou benauwen, te verdelgen, te doden en uit te roeien met vrouwen en kinderen, en hun bezittingen buit te maken,
12 op één dag in al de gewesten van koning Ahasveros, namelijk op de dertiende dag der twaalfde maand, dat is de maand Adar.
13 Een afschrift van deze brief, die in alle gewesten als wet moest worden uitgevaardigd, moest ter kennis van alle volken gebracht worden en de Joden moesten zich tegen die dag gereed houden om zich op hun vijanden te wreken.
14 De ijlboden, gezeten op vorstelijke paarden, vertrokken met de grootste spoed, op het bevel des konings, en de wet werd in de burcht Susan uitgevaardigd.
15 En Mordekai ging van de koning heen in een blauwpurperen en linnen koninklijk kleed en met een grote, gouden diadeem en een mantel van fijn linnen en purper. En de stad Susan juichte en was verheugd: