21 om hen te verplichten jaarlijks zowel de veertiende als de vijftiende der maand Adar te vieren,
22 omdat dit de dagen waren, waarop de Joden rust kregen van hun vijanden, en dit de maand was, die voor hen van droefheid veranderde in vreugde en van rouw in een feestdag, en om deze dagen te maken tot dagen van feestmaal en vreugde, waarop men elkander geschenken zou zenden en giften zou geven aan de armen.
23 En de Joden hebben als inzetting aanvaard wat zij begonnen waren te doen, en wat Mordekai hun geschreven had.
24 Haman toch, de zoon van Hammedata, de Agagiet, de jodenhater, had de gedachte gekoesterd de Joden uit te roeien en hij had het Pur – dat is het lot – geworpen om hen te vernietigen en uit te roeien,
25 doch toen (Ester) tot de koning gekomen was, beval deze schriftelijk, dat het boze plan dat hij tegen de Joden beraamd had, op zijn eigen hoofd zou neerkomen. Hem nu en zijn zonen heeft men op een paal gespietst.
26 Daarom noemt men deze dagen Purim, naar het woord Pur. Hierom, vanwege al de woorden van deze brief en om wat zij in dit opzicht zelf gezien hadden en om wat hun wedervaren was,
27 bepaalden de Joden en namen als inzetting aan voor zichzelf en hun nakomelingen en voor allen die zich bij hen zouden aansluiten, dat zij, zonder ooit over te slaan, deze beide dagen jaarlijks zouden vieren, zoals te hunnen opzichte geschreven was, en op de voor hen aangegeven tijd,