2 Ruben, Simeon, Levi en Juda;
3 Issakar, Zebulon en Benjamin;
4 Dan en Naftali, Gad en Aser.
5 De afstammelingen van Jakob waren zeventig zielen in het geheel. Jozef echter was reeds in Egypte.
6 En Jozef stierf, benevens al zijn broeders en dat gehele geslacht.
7 De Israëlieten nu waren vruchtbaar en breidden zich snel uit; zij vermenigvuldigden zich en werden uitermate talrijk, zodat het land met hen vervuld werd.
8 Toen kwam er een nieuwe koning over Egypte, die Jozef niet gekend had.