15 Zij bedekten de gehele oppervlakte van het land, zodat het land erdoor verdonkerd werd en zij vraten al het veldgewas af en alle vruchten van de bomen, die de hagel had overgelaten, zodat er geen groen meer overbleef aan boom of veldgewas in het gehele land Egypte.
16 Toen haastte Farao zich Mozes en Aäron te ontbieden en hij zeide: Ik heb gezondigd tegen de Here, uw God, en tegen u.
17 Nu dan, vergeef toch nog ditmaal mijn zonde en bid de Here, uw God, dat Hij althans deze dood van mij doe wijken.
18 Toen ging hij van Farao heen en bad tot de Here.
19 En de Here liet een andere, een zeer sterke westenwind waaien, die de sprinkhanen meevoerde en ze in de Schelfzee dreef: niet één sprinkhaan bleef er over in het gehele gebied van Egypte.
20 Maar de Here verhardde het hart van Farao, zodat hij de Israëlieten niet liet gaan.
21 Daarna zeide de Here tot Mozes: Strek uw hand uit naar de hemel, opdat er duisternis zij over het land Egypte, zodat men de duisternis kan tasten.